Het nieuwe nummer van HuisartsenService bevat een interview met Marcel Levi als coverartikel. Dit interview werd, naast de diverse andere rubrieken die wij al jaren invullen voor HuisartsenService, verzorgd door buro33.
Marcel Levi
“De huisartsenzorg moet een gezicht krijgen”
Prof. dr. Marcel Levi is een van de weinige personen die met recht de term ‘medische influencer’ draagt. Met een scherpe blik en pittige uitspraken, weet hij als geen ander de stand van zaken in de zorg te duiden. Hoewel hij met beide benen stevig in de tweedelijn staat, heeft hij ook een duidelijke mening over de huisartsenzorg.
Marcel Levi heeft geneeskunde gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam en zich gespecialiseerd tot internist. Zijn medische loopbaan is een boek op zich, van hoogleraar interne geneeskunde en hoofd van de afdeling Interne Geneeskunde en voorzitter van de raad van bestuur van het AMC, tot CEO van de University College London Hospitals en sinds vorig jaar voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Hij heeft meer dan 750 wetenschappelijke artikelen gepubliceerd en is lid van de Royal Academy of Sciences en honorary fellow van het Royal College of Physicians. “Ik heb daarnaast – nu nog steeds – als internist ook altijd spreekuren op de polikliniek gehouden, avond-, nacht- en weekenddiensten. Het is belangrijk om dat vast te houden en gevoel te blijven houden met de plek waar de zorg zich echt afspeelt.”
Rechtstreekse weg naar de tweedelijn
Vanuit die gedachte – en daarnaast ook met zijn ervaringen uit het Verenigd Koninkrijk – noemt Levi dan ook het belang van de eerstelijnszorg heel groot. “Cruciaal zelfs”, zo zegt hij. “We hebben in Londen aan den lijve ondervonden wat er gebeurt als er niet genoeg huisartsen zijn. Ik kan niet voor het hele Verenigd Koninkrijk spreken, maar in de hoofdstad is een behoorlijk huisartsentekort. We hebben daar zien gebeuren dat patiënten met problemen bij gebrek aan een huisarts rechtstreeks naar het ziekenhuis kwamen, met een aan alle kanten vastlopende tweedelijnszorg als gevolg. Er is natuurlijk wel een verschil met de Nederlandse situatie vanwege de manier hoe in Engeland de National Health Service is ingericht. Maar feit is wel dat als mensen de rechtstreekse weg naar het ziekenhuis eenmaal hebben gevonden, ze bijna met geen mogelijkheid meer terug te krijgen zijn naar de eerstelijn. Zelfs al zitten er heel goede huisartsen drie straten verderop, waar ze ondanks de tekorten direct terecht kunnen, kiezen ze er dan toch voor om soms vier tot vijf uur bij de spoedeisende hulp te gaan zitten wachten.”
“Mensen stellen hoge eisen aan de zorg en verwachten dat ze ieder moment geholpen kunnen worden”
Verwaarlozing van het vak
Hoewel de situatie wat betreft betalingen en eigen risico in Nederland anders geregeld is, ziet Levi hier ook een verschuiving plaatsvinden waarbinnen patiënten met vragen die best wel kunnen wachten tot de volgende dag of na het weekend richting de huisartsenpost gaan. “Mensen stellen hoge eisen aan de zorg en verwachten dat ze ieder moment geholpen kunnen worden. Het is echter te makkelijk om hier alleen te kijken naar het gedrag van patiënten, de huisarts zou ook de hand in eigen boezem moeten steken op bepaalde vlakken. Want waarom zijn bepaalde huisartsenpraktijken bijvoorbeeld maar beperkt bereikbaar? Of hebben bepaalde huisartsen geen zin in sommige handelingen waar hun hart niet helemaal bij ligt? Waarom zijn er huisartsen die zeggen dat ze het vak geweldig vinden, maar geen avonddiensten willen draaien? Je kan zorg nu eenmaal niet terugbrengen tot kantoortijden of tot alleen handelingen die je leuk vindt. Omdat de vraag zich niet laat reguleren, maar ook gewoon omdat geen enkele baan altijd alleen maar leuk is. Je kiest voor een vak met alles wat daarbij komt. Die kieskeurigheid is er natuurlijk niet over de hele linie, maar je ziet het wel steeds vaker en ik vind dat een verwaarlozing van het vak. Voor de kwaliteit van zorg is dat een kwalijke zaak.”
Anonimisering tegengaan
Onder meer voortvloeiend uit laatstgenoemde ontwikkeling, wordt de zorg ook steeds onpersoonlijker, zo stelt Levi. Praktijken en patiëntenbestanden worden met meerdere huisartsen en POH’s gedraaid en zo ontstaat er afstand tussen patiënt en huisarts. “Maar je ziet gelijktijdig ook een anonimisering ontstaan tussen eerste- en tweedelijn. Mijn vader was huisarts en die had goede banden met vrijwel alle specialisten in zijn regio op alle gebied. Gelijktijdig kende hij ook de patiënten goed. Op die manier kon hij heel goed hun klachten inschatten en bij vragen even bellen met de juiste specialist. We schuiven nu op naar het andere uiterste, waardoor een huisarts niet altijd meer scherp heeft wat er rondom een patiënt speelt of door welke specialist die gezien wordt. Als hij die specialist überhaupt kent. Dat is mij een doorn in het oog, maar in alle eerlijkheid heb ik zelf ook geen idee meer. Ik heb de afgelopen 30 jaar tijdens mijn werk als internist te maken gehad met honderden collega’s uit de eerstelijn en veel van hen gesproken, maar ik heb doorgaans ook geen gezicht meer bij de naam van de huisarts van een patiënt. Terwijl het voor die patiënt beter is als de eerste- en tweedelijn meer een team zijn.”
Er is altijd wel een potje voor goede zorginnovatie
Vervagende grenzen
Zeker op het gebied van chronische zorg, ziet Levi in een sterkere en minder strak afgebakende samenwerking tussen eerste- en tweedelijn een manier om zorgwinst te behalen. Behandelaars over en weer die elkaar kennen, maar die ook op organische manier een patiënt optimale zorg kunnen geven. “Als corona iets heeft uitgewezen, is het dat als je zorgmedewerkers hun gang laat gaan, ze gezamenlijk tot innovatieve oplossingen komen. Het is jammer dat het buiten een pandemie om vaak stukloopt op regeltjes of onwil. De afgelopen jaren hebben we al met regelmaat initiatieven gezien waarin de grenzen tussen eerste- en tweedelijnszorg vervagen. Initiatieven die heel goed uitpakken, bijvoorbeeld met een cardioloog – of andere specialist – die een vaste dag in de week in een huisartsenpraktijk aan het werk is. Of een samenwerking bij bepaalde chronische patiënten waarin de huisarts de regie heeft en waarbij de specialist bij kan springen of mee kan kijken, zodra het door de vaak aanwezige comorbiditeit te complex wordt. Maar structureel verandert er doorgaans niets omdat dit soort initiatieven vrijwel nooit een permanente basis krijgen en dat is zonde. Daar wordt dan vaak enigszins beschuldigend voor naar de verzekeraars gewezen, omdat de vergoedingen te strak afgekaderd zouden zijn. Maar dat vind ik iets te makkelijk. Er is namelijk altijd wel een potje voor goede zorginnovaties. Vlak ook een halsstarrig instituut als de Nederlandse Zorgautoriteit niet uit, die progressie maar weinig aanmoedigt. Het zou goed zijn om de hele zorgketen eens goed tegen het licht te houden. Er worden nog altijd te weinig vragen gesteld waarom bepaalde dingen zo geregeld zijn, waarom bepaalde kosten worden gemaakt en waarom het niet efficiënter kan.”
Vastgeroeste processen lostrekken
Levi pleit voor het denken in oplossingen. “Ik ben een optimistisch mens en kijk graag naar wat er beter kan in plaats van ‘dat kan niet’ te roepen en dat gebeurt in de zorg nog te vaak”, zo zegt hij. “Probeer als huisarts maar eens een wat lastiger patiënt die chronische zorg behoeft door te verwijzen. Je moet soms wel tien keer bellen, er is altijd wel een reden waarom men zegt ‘bij ons kan het nu niet’. Wat kunnen we daaraan doen?” Ook bij de kosten die soms achteloos worden gemaakt stelt hij vragen. “Ik liep ooit een dag mee op een huisartsenpost en ik denk dat ze gek van me werden. Om de zoveel minuten had ik een vraag. ‘Waarom moet in dit geval een foto gemaakt worden?’ ‘Waarom wordt bloed geprikt?’ ‘Waarom wordt deze patiënt doorverwezen terwijl het niet hoeft?’ ‘Waarom doen jullie dit?’ ‘Waarom doen jullie dat?’ Ik schat dat in Nederland zo’n 10 procent van de kosten overbodig is en daarmee ook de inzet van personeel om die handelingen uit te voeren. Er zal op een nieuwe manier gekeken moeten worden, innovatie van vastgeroeste processen en minder regeldruk is een sleutel.”
“De huisartsenzorg moet een smoel krijgen, want dat heeft de beroepsgroep nu niet, waardoor hun uitdagingen en problemen soms wat ondersneeuwen”
Een gezicht krijgen
Hoewel er ruimte is voor verbetering, is het Nederlandse zorgstelsel in de basis goed geregeld, zo benadrukt Levi. Met de huisarts als belangrijke spil. Daarom vindt hij het jammer dat de beroepsgroep enigszins gezichtsloos is. “De huisartsenzorg moet een smoel krijgen, want dat heeft de beroepsgroep nu niet, waardoor hun uitdagingen en problemen soms wat ondersneeuwen. Neem als goed voorbeeld de coronapandemie; in de talkshows en in de kranten ging het steevast over de IC-bedden en over de ziekenhuizen en heel Nederland kende uiteindelijk wel de mensen die daar over gingen. Maar de huisartsen en hun personeel, de groep mensen die de patiënten als eerste moest opvangen, hoorde je relatief gezien zelden of niet goed genoeg en dat is zonde. En ook nu we te kampen hebben met een groeiend tekort aan huisartsen en steeds meer huisartsen te kennen geven te willen stoppen, is er niet één gezicht die voor en namens hen spreekt en agenda’s kan bepalen. In de lijst met 100 meest invloedrijke mensen in de Nederlandse zorg staat geen huisarts en dat is best gek. Het siert de Nederlandse huisarts dat de focus vrijwel altijd volledig op de patiëntenzorg ligt, maar het zou goed zijn als er iemand opstaat die namens de Nederlandse huisartsen een voortrekkersrol inneemt en op scherpe manier richting overheid en media voor het voetlicht kan brengen wat er speelt. Wie pakt de handschoen op?”